(This story is also in English: see next post)

Naast me staat een doosje van hout. Het ziet eruit als een boek. Ik kocht het een tijdje geleden, toen ik hoorde dat mijn schoonzus zwanger was. Toen ik het in de winkel zag, dacht ik meteen hoe leuk het zou zijn om het doosje te vullen met allemaal kleine kaartjes die ik in de loop van negen maanden zou beschrijven met lieve woorden, om dat dan te geven als kraamcadeau. Het kostte me geen enkele moeite om de kaartjes te beschrijven, er kwamen zoveel lieve woorden in me op.

Tot God me stilzette tijdens mijn stille tijd.
‘Maak je ook een doosje voor jezelf?’

Ehm, nee. Ik deel liever uit dan dat ik ontvang. Maar ik snapte denk ik wel wat Hij bedoelde. Ook ik ben gewenst, bijzonder, wonderlijk, uniek, gedroomd, gedragen en geboren. Ik vond het moeilijk. Ik kan me soms zo stevig afsluiten dat ik niet eens meer bij mezelf kan, laat staan dat ik in de gaten heb dat er nog een doosje in mij zit dat nog open moet, zodat ik samen met Hem mag lezen wat er allemaal op Zijn hart geschreven staat.

En toen kwam de miskraam.

Samen met mijn schoonzus huilde ik om het verlies en snapten we maar al te goed dat elke optie om dit alles zo ‘prettig’ mogelijk te laten verlopen tegelijkertijd de slechtste en de beste van alle te kiezen kwaden was. Ik voelde een vreemd verlangen naar begraven, iets dat ik bij haar andere twee miskramen niet had gevoeld, noch had geopperd. Ik durfde het hardop te vragen en moest denken aan het houten doosje, waarin de lieve woorden op de kaartjes plaats zouden kunnen maken voor woorden verlies en verdriet. Ze zei: Ik ben bang dat ik er spijt van krijg als ik dat doe, maar ook dat ik er spijt van krijg als ik het niet doe. Ik hoorde mezelf steeds zeggen: Ik snap je. Ik snap je. Echt.

Ik wilde zo graag dat ze het zou begraven..
ik wilde er zo graag bij zijn als ze dat zou doen..
dat ik ineens zag dat dit niet ging om haar dode kindje..

In tranen in de intimiteit met een vriendin scheurde er onverwacht een diep verdriet los en herbeleefde ik plots mijn eigen abortus, lang geleden, toen ik nog in de wereld leefde. In die tijd was een roesje of narcose niet de standaard, misdadig gewoon.. Ik vertelde haar over de nachtmerries die ik een kleine vijftien jaar lang had en hoe er overdag akelige beelden voor mijn netvlies werden gehouden als ik baby’s hoorde huilen. De GGZ plakte de sticker PTSS, en met het opschuiven van de tijd chronische PTSS, maar deed verder niks.

En toen kwam God.

Kort nadat ik tot geloof kwam, heb ik tijdens een intense gebedsdag mijn zonde beleden. Ik heb die zaterdag een ‘wee mij’ Jesaja-moment gehad; ik wist met alles wat ik in me had, dat ik aan de verkeerde kant van de streep van rechtvaardigheid stond en dat ik Zijn toorn had verdiend. Het voelde eigenlijk alsof ik al dood was. Ik was angstaanjagend werkelijk aan Zijn genade overgeleverd. En ik leverde me over.. Vanaf die zaterdagavond heb ik nooit meer over dode baby’s gedroomd.

Snotterend zei ik tegen mijn vriendin dat ik weet dat ik vergeven ben, maar dat het lijkt alsof ik steeds moet worstelen met een diep verlangen om het moederschap te ervaren, om mama te zijn, terwijl ik helemaal geen kinderen wil (laat staan dat ik ze nu nog kan krijgen). Ze zei: ‘Weet je, God kan dat verlangen ook op andere manieren opvullen. Hij geeft soms bonuskinderen.’

Ik moest aan mijn neefje van 2 denken.
Ja. Oké. Diepe zucht. We hingen op.

Ik besloot om die dag -tegen mijn gewoonte in- een tweede lange wandeling te gaan maken, dit keer door de stad  -niet mijn gebruikelijke route-. Op het plein sloeg ik linksaf en liep ik bijna tegen een meisje op. Onze ogen vingen elkaar.

Ik.
Ken.
Haar.

Ik draaide me om, hopend dat niemand dacht dat ik aan het flirten was. Ook zij draaide zich om. Nee joh, dit kan toch niet.. Ze liep me tegemoet en begon te huilen. Eenmaal tegen mijn borst voelde ik hoe ze trilde. Ik zei: ‘Kijk maar uit, dadelijk laat ik je nooit meer los.’ Ze schoot in de lach. Vier jaar was het, dat ik haar voor het laatst had gezien, toen ze na haar doop in de kerk op me af sprong, een zestienjarig, engelachtig mooi meisje. Ze had m’n dochter kunnen zijn, dacht ik toen al, niet zozeer vanwege het leeftijdsverschil, maar vanwege mijn gevoel voor haar. Ze is kort daarop uit de kerk en uit mijn bereik verdwenen.

‘God geeft soms bonuskinderen,’ hoorde ik mijn vriendin nog zeggen.. ik liep naar huis, niet wetend hoe ik moest kiezen tussen een ademhaling om te blijven leven of een glimlach om een verbinding te leggen met het nu.

Ja.
Dat.
En adem weer uit.