Ik kon meteen terecht, ook voor de abortus, zei de vrouw aan de telefoon. De vijf dagen verplichte wachttijd was komen te vervallen. Ik vroeg of het ook mocht dat ik eerst voor de echo kwam, om er daarna toch nog even over na te denken. Dat was ook goed. Ik was immers al bijna tien weken onderweg, dus een abortuspil zou niet meer geholpen hebben.

Toen ik aan kwam fietsen, en ik mijn fiets tegen de gevel aanzette van wat ik dacht dat het moest zijn, zag ik aan de andere kant van de straat een stuk of tien mensen staan. Ze leken op de bus te wachten, maar iets in hun bewegingloosheid en stilte en de manier waarop ze ten opzichte van elkaar gepositioneerd stonden, deed vermoeden dat dit geen losse individuen waren. Ook de diversiteit van de groep was te groot om nog een toevallig samenraapsel van wachtende mensen te zijn. Ook had niemand een telefoon vast. Toen ik nog eens keek, leek het alsof ze een stilleven uit stonden te beelden en ik keek om me heen of ik ergens een fotograaf zag staan of een schilder zag zitten. Was dit een stilgezette scène voor een nieuwe film? De groep leek mijn kant uit te kijken en we belandden in een vreemd soort staarwedstrijd, die mijn passen volledig stilzette.

Wie zijn deze mensen?
Het was dreigend.
Bedreigend.

En toen pas zag ik het gigantisch grote bord dat één van hen aan beide kanten vasthield, waardoor alleen zijn hoofd er nog bovenuit kwam. Een billboard met Maria erop. En een kindje.

Fuck. Ik heb bij het verkeerde pand aan staan bellen, dacht ik. Ik snap nu waarom er niet werd opengedaan, deze mensen staan natuurlijk récht voor de deur waar ik wél moet zijn. Ik verschool me achter de dikke boom die naast het huis stond en belde de kliniek. Een vrouw kwam zonder jas naar buiten om me op te halen, pakte me bij de arm en we liepen ietwat haastig samen naar binnen. Ik mocht even wachten in de kamer ernaast. Het was een warme ruimte, méér dan gezellig eigenlijk, met warm licht, een fijne bank – iemand had z’n autosleutels laten liggen-, koffie, thee, magazines, een fraai uitgekozen eikenhouten tafel in het midden.. zacht witte lamellen van harmonica-stof dat me alle uitzicht op buiten ontnam, maar waar ik door het enkel glas wel kon horen dat de groep inmiddels een onophoudelijk laag drommend geluid aan het maken was. Ze stonden te bidden.

En ineens bevond ik me, zoals zo vaak, aan de andere kant van de situatie. Ik wilde op de mensen afstormen en een fikse discussie aangaan. Een seksuele daad die twee keer over mijn nee ging. Een morning-afterpil. Wat had ik nog meer kunnen doen?! Wil één van jullie het kind adopteren? Vast niet. De vader is een gewelddadige crimineel. Wat adviseer jij om te doen dan? Zelf opvoeden en tegen het kind liegen dat je niet weet wie de vader is? Te vondeling leggen en daarmee een kind voor altijd een gat in haar hart slaan? Laten adopteren en zwart op wit de ongeschreven boodschap meegeven dat het kind ongewenst is?

Geef je dan daadwerkelijk een leven door?
Of schrijf je iemand door dit soort keuzes ten diepste ten dode op?

Ik was zo blij dat mama niet me me mee was, want haar verontwaardiging ten opzichte van deze groep mensen had me waarschijnlijk getriggerd om er wél op af te stappen en stampij te maken. Niemand, behalve deze groep, wist dat ik hier was. Mama zou ik het een uur later vertellen. En op haar beurt zou zij mij dan weer vertellen dat ze nauwelijks geslapen had die nacht. Dit was echt het vreselijkste scenario denkbaar, zei ze, je moet er toch niet aan denken, zwanger van die jongen.

Een mevrouw kwam me halen, haar vriendelijkheid had iets dwingends. Ook de arts tegenover wie ik kwam te zitten had iets dwingends, eerder een ter zake komende houding dan een emotie-gerichte, verzorgende blik. Ze werd voorgesteld als ‘dit is de arts’. Geen naam. Het voelde alsof ik een nummer was, de zoveelste in de rij, schiet een beetje op, je doet er namelijk niet toe. Zoiets. Het enige wat ze van me wilde was mijn paspoort, om te bewijzen dat ik Nederlander was, want ‘anders wordt het niet vergoed’. Ze heeft mijn naam niet één keer genoemd. Ze keek meer naar haar scherm dan in mijn ogen.

Ik moest op een bankje gaan liggen en mijn buik ontbloten. Ze smeerde gel op de echoscoop en drukte die diep in mijn onderbuik, tegen mijn schaambeen aan. Het was nat, zacht glibberig en koud. En terwijl ze met haar hand in mijn buik zocht, zochten haar ogen naar iets op het scherm. Ze was stil. Nog eens duwen. Stil. Nog eens duwen, maar dan harder en een kwartslag gedraaid.

Toen zei ze: ‘Ik ga toch even een inwendige echo maken ook.’ En daarna kwam het. ‘Nou, tien weken ben je in ieder geval níet zwanger’.. Dikke, bloedhete lava golfde plots door mijn aderen. ‘Hoogstens vier of vijf weken.’

Mijn stembanden namen het van me over en duwden al mijn gevoel naar de achtergrond, terwijl ik onophoudelijk en wanhopig riep: nee, nee, nee, nee, nee! Alsof de kwantiteit van mijn ontkenning de realiteit ongedaan kon maken. Ik denk dat mijn ogen net zo groot waren als dat het geluid van mijn stem hard was.

De vrouw die me had binnengelaten, die de hele tijd had meegekeken, zei: ‘Dit is alleen maar goed nieuws’, zeer waarschijnlijk doelende op de abortuspil die nu wél weer in beeld kon komen als oplossing voor dit probleem.

De arts draaide de monitor naar me toe en wees op een zwarte vlak, met grijs in het midden, met daarin een ander vlekje grijs weer in dát midden. Ze zei: ‘Kijk, dit is je baarmoeder.. en dit is óf een vruchtje van vijf weken, óf het is een eicelblaasje.’ En ik kon alleen maar denken: hoe kan nou het zaad van een man er vijf weken over kunnen doen om een eicel te bereiken? Heb ik me niet goed genoeg gewassen? Hoe kan dat nou, vijf weken zwanger? Het moeten er tien zijn! En ik dacht -serieus-, inmiddels verder verwijderd van elke rationaliteit dan ook: van wie ben ik dán zwanger? Want ik heb alleen maar seks gehad met ‘hem’.

De arts wilde voor de zekerheid een test doen. Die was negatief. Natuurlijk was die negatief, want dat waren mijn twee eerdere testen ook, maar waarom word ik dan niet ongesteld? Je hoort van die spookverhalen. De arts gaf me nog een test mee en zei dat ik volgende week nog maar eens moest testen, maar dat ik er eigenlijk wel vanuit mocht gaan dat ik niet zwanger was. Ze zei nu ineens niet meer dat dit ‘goed nieuws’ was. En zonder me gedag te zeggen of een hand te geven verdween ze uit beeld en werd ik door de mevrouw zonder jas naar buiten gelaten. Ook van haar kreeg ik geen hand.

De groep biddende mensen tegenover de straat was weg.
De stad klonk ineens heel stil.
Nergens een echo.

En ik bevond me plots in mijn eigen leegte, – misschien zat ik op dat moment wel in mijn eigen baarmoeder – waar een levensvreemde teleurstelling volledig over mij heen spoelde en ik aan de rand van mijn eigen ravijn oog in oog stond met een zee van tranen die ik nooit gehuild zou kunnen krijgen, laat staan gevoeld. Ik denk dat ik zou verzuipen bij de eerste druppel. Te zout voor woorden. Het einde van een levensfase. Niet zwanger. Nooit zal ik op een bankje liggen, kijkend naar een grijze vlek, met daarin een andere grijze vlek, dat ik per afspraak groter heb zien groeien.

Ik ben een eind gaan wandelen, de niksigheid tegemoet, omringd door de natuur. Mama’s stem in mijn oor, die alleen maar opgelucht was, terwijl ik totaal iets anders leek te moeten gaan verwerken. Waar bewaart God Zijn sneeuwvlokken? Naast mijn tranen? Hoe voelt teleurstelling eigenlijk als je blij bent dat je iets niet hebt gekregen wat je eigenlijk wel wilde? Waar zit rouw voor een verlies dat je nooit geleden hebt? De leegte die ik voel is zó groot en leeg dat ik hem niet volgeschreeuwd krijg.

Eenmaal thuis krampt plots ook mijn baarmoeder ineen. De tranen die eruit komen zijn rood. Naast een lego echo en een zwijgende test, is nu ook het bloed getuige van de werkelijkheid: ik ben officieel in de overgang.