Misschien kwam het omdat ik de laatste twee dagen me aan het oriënteren [want voorbereiden is toch net iets anders] was geweest op mijn reis naar Zweden dat ik ineens kriebels te kreeg om uit te vliegen en mijn oude liefde voor een andere stad opstond uit een begraven verleden. Een laatste-moment-beslissing leidde me tot het downloaden van de NS international app nadat ik online een ticket had gekocht voor Antwerpen, heen en terug. Als voor-de-verandering-verwennerij had ik gekozen om te reizen met de Intermidi, waardoor ik 45 minuten sneller aan zou komen en ik langer daar zou kunnen blijven. Ik zou zelfs nog naar de dierentuin kunnen. Als ik dat zou willen.

Het liep ietsje anders. Vanwege drukte op het spoor vertrok de trein veel later dan gepland en ook tijdens de reis stonden we een tijdje stil. Als het aantal stoelen het toe had gelaten, zou ik gezegd hebben dat het méér dan druk was. Nu zaten er alleen maar een hele hoop mensen op de grond. Beschamend eigenlijk. Ik zou er nu net zo lang over gaan doen als wanneer ik een regulier ticket had gekocht en met de boemeltrein de grens over was gekacheld bij Roosendaal, Essen, Wildert, Kalmthout..

Eenmaal aangekomen leek de dag zich te ontvouwen alsof ik al mijn herinneringen ooit op een papieren hart had geschreven en ik dit was verloren, of had weggegooid. Hoe heb ik ooit mijn ogen kunnen sluiten voor deze stad. Het was alsof ik herenigd werd met een voormalige partner. De stad was nooit van me weg geweest en nam meteen bezit van me door me via elk zintuig binnen te dringen, vooral visueel en met geur. Suikerzoetflirtende warmgebakken wafels, de ijzigheid van gebruikte remschijven van de trein, de geur van oude gebouwen, die een aparte combinatie uitademen van in de steek gelaten te zijn, nooit schoongemaakt te worden, vermengd met stilzwijgend stof en de wind van een warmzachte, beloftevolle lentedag. Ovens met pizza erin, sigarettenlucht, lauwe bierwalmen. Voor het eerst die dag haalde ik écht adem. In en uit. Ik ben thuis.

Het was nodig dat ik er was. Want ik er ontmoette er een stuk van mijn verslaving. Het was alsof ik een oude bekende tegenkwam die me meenam, de doodgelopen steegjes in. Want volledig overwachts sloeg de verliefdheid op de stad om in zucht naar alcohol. Of misschien was het altijd hetzelfde geweest en waren de heilige draden die de Joden gespannen hadden een geestelijke verstrikking voor me geworden. Liep ik hier buiten Gods wil? Of wilde Hij me juist iets laten zien? Ik zag ineens hoe ik hier niet altijd nuchter was geweest. Wat moest ik begraven hier? Mijn verlangen om ooit te sterven langs de Schelde? Waarom plots de behoefte aan alcohol? Was het vanwege het aanbreken van een levensvol nieuw seizoen wellicht, genaamd zomer terwijl ik me helemaal niet zonnig voel? De terrassen zaten -net als de trein- overvol, en daardoor voelde ik me eigenlijk nog eenzamer, hier in mijn eentje lopend. Jas aan? Jas uit. Mensen zijn gemaakt voor relatie, ja-knikten mijn knieën voor de zoveelste keer terwijl ik mensen in twee- of viervoud zag zitten. Bijna zonder uitzondering stond er drank op de tafel. Bier. Wijn. De onbewuste boodschap drong mijn neusgaten binnen en vond haar weg rechtstreeks naar mijn herinneringen. Bij de eerste echte ademhaling werden al míjn herinneringen in deze stad zo levend dat ze met me mee liepen. Overal zag ik mezelf in eenvoud gaan zitten om wijn te bestellen. Overal zag ik alcohol te koop. De wafelgeur was volledig verdwenen.

Eenmaal aan het water viel het me op dat alles-van-vroeger er niet meer was. De uitzichtloze parkeergelegenheden waren ongemerkt opgeveegd en alsof er een nieuwe dia in het apparaat was geschoven zag ik hoe stilstaande auto’s waren vervangen door spelende kinderen en jongeren. Dood omgewisseld voor leven. Wat doe ik hier..